De Instructeur

De Instructeur2021-01-23T10:44:19+00:00

Heldere instructies leiden tot eigen voorstelling en inspelen op persoonlijke aanleg bemoedigt hun ondernemen.
Zelf de touwtjes in handen houden, biedt geen spelvrijheid zoals Joep Bertrams hier perfect illustreert.
Met de juf aan de knoppen, kan de speler niets zelf.

  • Maak het spannend voor elkaar

Wijs tijdens het werken aan de opdrachten erop dat je echt benieuwd bent naar adviezen van je groep in zake het te onderzoeken thema. Breng onverwachte opdrachten of informatie in waardoor de ­aandacht versterkt (probleem, tijdsdruk, publiciteit, geheim­zin­nigheid of confrontatie) waardoor de ­aandacht versterkt.

  • Het kan altijd beter

Niemand kan meteen helder overdragen wat ze woordelijk begrijpt. Laat jongeren dus oefenen in overdracht qua woordkeus, volgorde, ondersteunend beeldmateriaal. Ga eens achterin de klas staan als zichtbaar teken dat zij verstaanbaar moeten zijn

  • Geef het een officieel tintje

Het presentatievlak wordt tot podium van een theaterzaal verheven. Alles wat er niet thuishoort gaat opzij (prullenbak, stapel schriften, rugzakjes). Deze paar minuten extra tijden geven aan dat presenteren serieus genomen wordt.

Valkuil voor de begeleider:

  • je focust teveel op uitleg, organisatie
  • je focust onvoldoende op inleving in de betekenis van het thema of project voor je doelgroep.
Voorkom virus infecties

Als enkele jongeren zich niet betrokken voelen bij hetgeen er van hen gevraagd wordt, ligt besmettingsgevaar op de loer, sluipen verschillende virussen het leerproces binnen: ruis, werken op de automatische piloot, afstandelijkheid, onverschilligheid, commentaar. Zij blokkeren het essentieel leren en voorkomen het ontstaan van flow.

  • zie eerst in gedachten de gekozen les vanuit de begin­situatie van je groep nu,
  • vervolgens pas je de les aan, krijgt deze  vorm vanuit deze groep en dit moment
  • ten slotte overzie je het geheel: is dit wat je wilt realiseren met je doelgroep?

Sta stil bij de appèlwaarden van opdrachten:

  • waar doen de opdrachten een beroep op?
  • kunnen jongeren dat in hun huidige situatie aan?
  • moeten de opdrachten ingeleid worden met vooroefeningen of aangepast?
  • houd je rekening met agogische aspecten zoals: vrij durven associëren, initiatief nemen, contacten leggen, kunnen samenwerken (groepsdynamiek), kunnen verwoorden van inzichten, constructief commentaar kunnen leveren.

Onderscheid tussen spel en werkelijkheid

Het kind ìs niet dief of klikspaan, de jongere niet pester of drugsdealer, beide handelen in rol. Voor onervaren jongeren en toeschouwers kan er verwarring ontstaan als de jongere een negatieve rol speelt: ‘ Ja  eigenlijk ben je ook zo’. Dit kan zowel tijdens het spel als na afloop het geval zijn. De kijkers en medespelers vereenzelvigen de speler met de rol en spreken haar aan op haar rolkarakter en rolactie als persoon en niet als rol speler. Pas als het onderscheid tussen spel en werkelijkheid zowel tijdens als na het spel duidelijk is, kunnen personages levensecht ten tonele verschijnen. Hen duidelijk met rolnaam of eigen naam aanspreken, is dus voorwaarde voor helder onderscheid.

Tips :
  • baken duidelijk het speel- en kijkersvlak af;
  • baken duidelijk de momenten van spel en overleg af;
  • wees helder in het wel of niet in de rol zijn, zowel van jezelf als van de jongeren. benadruk dit door rolnamen te gebruiken: Hoe was het Anne om Jolijn te spelen
  • Benoem na afloop van een spel dat elke ‘acteur’ nu weer gewoon zichzelf is;
  • Gebruik kijkopdrachten en vragen om het onderscheid te bespreken met vragen als: waaraan zie je de spelwerkelijkheid, waaraan zie je dat iemand een rol speelt?

Nieuw en vertrouwd

Het ritme van het vertrouwde – ‘dit kennen en kunnen we al’ – en de herhaling – ‘zo beginnen we altijd‘ – bieden houvast en veiligheid. Jongeren hechten aan rituelen en geboortepatronen, het ordent hun wereld. Ze weten in detail waar ze aan toe zijn: ‘dat doen we altijd zo’. Het nieuwe komt dan in een vertrouwde bedding. Door hiermee rekening te houden blijven ook de onzekere jongeren de rest van de groep vergezellen in onbekende werelden. Iedere nieuwe opdracht kan vertrouwde elementen in zich hebben wat betreft inhoud of werkvorm.

Experimenteerruimte

Spel vraagt om ruimte zowel wat betreft de omgeving, de groep, de ondernemingsvrijheid als de tijd. De tijd is afgebakend door het rooster, zorg dus dat de tijd besteed wordt aan het doel van je les. Als trainen hoofddoel is, komt eigen inventiviteit slechts impliciet aan bod. Als onderzoek hoofddoel is juist wel.

Goed kunnen organiseren is niet iedereen aangeboren.

Samen spelen vraagt om spelregels, spelafspraken en een helder kader.  Efficiënt organiseren van ruimte, tijd, materiaal, groep en begeleiding zorgt voor voldoende mogelijkheden. Het is niet de bedoeling dat de begeleider veel bezig is, zorg vooral dat jongeren intensief actief zijn.

Ruimte

Ruimte om opdrachten naar eigen hand te zetten, zodat eigen inventiviteit kansen krijgt. Hiervoor is woordkeus van de begeleider van essentieel belang. Slaafs volgen wil bijna niemand meer of het is uit desinteresse: okay als het moet, zeg dan precies wat je wilt en dan doe ik dat wel met zo min mogelijke inspanning. Mogen zij zelf ermee aan de gang dan krijg je ze enthousiast. Het vraagt om erkenning van meerdere interpretaties, opties en uitvoeringen.

Tijd.

In het zap snap tijdperk wil ieder snel tevreden zijn, scoren en weer iets anders ondernemen. Intens spel kan zo niet ontstaan. Hoe lang in hun spanningsboog? Hoeveel re – activering – intermezzo’s zijn nodig per bijeenkomst? Hoe lang kunnen jongeren werkelijk actief werken aan een opdracht? Wat hebben zij daarvoor nodig? Welke programlengte werkt bij hen optimaal (aantal weken/lessen)? Welke selectie en verdeling in delen van een eindopdracht volgen daaruit? Hoe is de einddatum qua beleving te actualiseren gedurende de werkperiode?

De groep

Je kunt werken in hele groepen, halve groepen, sub groepjes, duo’s en solo’s. Door variatie in groepsgrootte kun je afstemmen op de be­hoeften van dat moment. In subgroepen kun je meer individueel tegemoet komen aan tempo- en niveauverschil en gedetailleerdere opdrachten geven op niveau van dat groepje. In hele of halve groep werk je globaler en geef je algemene aandachtspunten.  Hoeveel opdrachten kunnen zij tegelijkertijd aan?

De begeleiding.

Een goed begin is het halve werk, goede verdere begeleiding is de andere helft. Jongeren kunnen niet uit zichzelf zomaar tegelijkertijd gaan werken in subgroepen. Je kun hen hierin wegwijs maken. Spreek spelregels af waaraan ieder zich moet houden en start de eerste lessen met centraal begeleiden.

Ubbergen, update winter 2021

 

Go to Top