Speelkaarten zijn kaarten waarop per kaart een spelgegeven genoteerd staat, zodat je ze willekeurig kunt combineren tot speelverhalen en spelopdrachten. Per spelkwaliteit ontwerp je speelkaarten. Bijvoorbeeld voor ‘verbeelding’ verzamel je rollen (Wie), omgevingen (Waar), gebeurtenissen (Wat) en tijden (Wanneer). Voor ‘instrument’ beschrijf je handelingen en gevoelens (Hoe) enzovoort. Je schrijft alles op een apart kaartje. Per categorie eenzelfde formaat. Per spelkwaliteit ontwerp je kaarten, zodat geleidelijk je voorraad groeit. Eenmaal vervaardigd en stevig geplastificeerd, geef je er honderden spelopdrachten mee. Je kunt ze in alle combinaties gebruiken: jongeren eruit laten kiezen, blind kaartjes laten trekken en meteen met spel beginnen, aan de hand ervan zelf een spel voorbereiden voor de hele groep of de jongeren ermee een afspreekspel laten verzinnen.
Onuitputtelijke mogelijkheden.
Afbeeldingen breiden je woorden uit, variëren of vervreemden deze. Begin voorlopig met een proefverzameling en ga plastificeren na ze vaker te hebben gebruikt. Al evaluerend selecteer je de beste. Wanneer werken beeldmateriaal en wanneer werken woorden goed ?
Voor de concrete uitwerking maak je variaties die je afstemt op verschillende doelgroepen: wel/geen afbeeldingen, wel/geen omschrijvingen in woorden. Soms inspireren afbeeldingen meer dan woorden, soms geven woorden meer ruimte. Geef iedere categorie een eigen kleur en maak domeinkaarten, dan kun je soort bij soort terugzetten en eenvoudig terugvinden. Of je reserveert voor iedere categorie een doos met een herkenningsteken.
Opdrachten
Maak opdrachtkaarten: wie – hoe – waar – wat – wanneer- waarom, in verschillend formaat van klein naar groter. Het wie kaartje is het kleinst, vervolgens zijn de anderen steeds een maat groter. Bijvoorbeeld:
wie: plaatje van een: skater of boerenknecht;
waar: stal, café; daaronder, iets groter
wat: troost, geheim; daaronder, iets groter
wanneer: ‘s zomers, middernacht; daaronder, iets groter
waarom: uit behulpzaamheid, om het geld; daaronder, iets groter
hoe: onhandig of haastig;
De boerenknecht (Wie), de onhandige (Hoe) boerenknecht, de onhandige boerenknecht troost de koe (Wat), de onhandige boerenknecht in de stal (Waar) troost middernacht (Wanneer) de barende koe, die hij niet kan helpen (waarom).
Om het voorstellingsvermogen te trainen ontwerpen jongeren zelf dit soort kaarten, die ze vervolgens in de loop van de lessen steeds genuanceerder leren vormgeven.
Onervaren spelers
Voor hen laat je er kaarten tussenuit (Hoe – Wanneer -Waarom),zodat ze met minder ‘lagen’ oefenen. Jongeren ontdekken dat het spel interessanter wordt, naarmate er meer kaarten in het spel zijn en zij meer ervaren spelers. Voor het ontwikkelen van verbeelding kun je volstaan met de eerste drie Wie, Waar, Wat. Meerdere rollen (Wie kaartjes) kunnen binnen het basisgegeven van wat en waar meespelen.
De rollen
- tegelijkertijd kiezen zonder dat het wat en waar duidelijk zijn, daagt verbeelding meer uit.
- handelingen geven (werkwoorden), bevordert het fysiek spel en voorkomt praatpalen (hoe).
- na elkaar bepalen rondom een waar en wat, maakt samenspel gemakkelijker.
- intenties meegeven vanuit waarom kaartjes en de hoe kaartjes (nuance omschrijvingen), bevordert het interessant vormgeven.
Het totaal bevordert het voorstellingsvermogen van situaties waarmee spelers niet vertrouwd zijn.
Ubbergen, update winter 2020