Je bent druk het lokaal aan het opruimen en vraagt op allerlei manieren hulp, willen jullie de stoelen even tegen de wanden zetten (vrolijk met veel energie, je hebt zin in de les), nee toch verspreid door de ruimte (geïrriteerd en gehaast, jullie moeten aan het werk), ach natuurlijk ze moeten in de kring staan (paniekerig, de inspecteur komt vandaag).
Bespreking
Als ieder dan eindelijk in de kring zit, vraag je hun rustig wat ze komend weekend gaan doen en waarom. De jongeren vertellen enkele voorbeelden, vragen wellicht ook verbaasd waarom ze zo met die stoelen moesten sjouwen. Je vraagt hun wat ze weten over doel en motief van een scène, of ze dat herkennen in hun weekendplannen en de stoelenverhuizing.

Doel en motief

Een doel is wat je in een scène wilt bereiken, bijvoorbeeld een brood kopen.
Een motief is de drijfveer waarom je iets wilt. Refereer hierbij aan een voorbeeld van een actuele politieserie.
Leg hun uit dat een motief iets belangrijks moet zijn. Vraag hun bijvoorbeeld motieven om in een bus te stappen: omdat het koud is, omdat je naar huis wilt, omdat je vriendin erin zit.
Vervolgens bedenk jij er één: omdat mijn huis in de brand staat en ik weet dat mijn twee honden nog binnen zijn. Je vraagt hun: welke scène zij willen zien, welke wordt spannender?
Leg hun uit dat het motief dat je kiest, ervoor zorgt dat ze als speler hun doel heel graag willen bereiken. Leg hun uit dat hoe groter het motief des te sterker het spel wordt.

Speltraining

Voorspel (ieder in presentatie – opstelling)
Jij speelt een personage met doel en motief, zodat je duidelijk laat zien hoe je beide speelt. Vraag als tegenspeler iemand die niet blokkeert en goed accepteert. Je bouwt het stapje voor stapje op en laat hun zien hoe doel en motief werken, om een scène interessant te maken voor zowel de spelers als het publiek. Een voorbeeld: De jongere speelt de bakker en jij komt om vijf minuten voor sluitingstijd twee bruine broden kopen. De eerste twee scènes bespreek je met je tegenspeler, de scènes zijn heel kort.

  • A: Hallo, zo net op tijd, ik wou graag twee bruine broden.
  •  B : Alstublieft € 2,50 A: Alstublieft, Dankjewel, tot ziens.

Vraag aan het publiek is dit interessant?

  • A: Hallo zo net op tijd, ik wou graag twee bruine broden. B: Oh die heb ik niet meer.
  •  A: Nou wat jammer, ga ik wel naar een andere bakker. B: Tot ziens.

Vraag aan het publiek: was dit interessant?

Hoe dan wel?
  • A: Zo net op tijd, graag twee bruine broden. B: Nee helaas, die heb ik niet meer. A: Dat meent u niet, ik heb honger (klein motief). Heeft u er niet achter liggen? B: even kijken … Nee..  wel iets anders.  A: Nou dan neem ik die  

Is deze scène interessanter?

  • Jij moet bruin brood! Thuis zeuren tien kinderen. Ze lusten geen witbrood en huilen de hele dag, jij hebt er hoofdpijn van. Vanavond heb je een thuis bijbaantje, Kees, Clara en Hugo hebben nieuwe schoenen nodig. (je gaat helemaal los, wordt boos, gaat huilen, smeken, dreigen, kortom alles wat indruk maakt om je doel te bereiken)
    Levert een duidelijk motief een spannende en interessante scène op? Je laat hen kiezen welke scène ze het leukste vonden en benoemen waardoor dat komt.

Deze scène vinden de jongeren al interessanter. Dat is prima, laat ze na de vierde scène hun voorkeur uitspreken.

Spelsituatie: Hoge nood

In subgroepen bedenken ze een scène van het kaliber 4 en spelen deze voor elkaar. Ze presenteren alle scènes meteen na elkaar. Ze kiezen als publiek na afloop de meest interessante scène en benoemen wiens spel op welk moment dat veroorzaakte.
Nabespreking
Je bespreekt de favoriete scènes op doel, motief, adequate acties van de personages, timing, uitstel, uitvergroting, voor zover die van toepassing zijn op de presentaties                                                       .(vrij naar Anne IJdema)

Live prentenboek verhalen

Je bespreekt een platenboek, waarbij je de begrippen plaatst waarom het in deze les gaat: inleiding, motorisch moment, hoogtepunt, afwikkeling.

Intro: Vertel (lees) een verhaal (voor) uit een prentenboek. Benadruk duidelijk de opbouw van het verhaal.
Wie vertelt de opbouw van het verhaal ofwel de verhaalstructuur.

Speltraining

De jongeren krijgen in groepjes hetzelfde platenboek en een stapeltje begrippen op stroken. Ze zoeken de juiste plaatjes uit die ze koppelen aan de begrippen van spanningsopbouw in een verhaal. Ze hoeven niet alle plaatjes te gebruiken.
Bespreking
Heeft ieder groepje de zelfde volgorde? Zijn er meer versies mogelijk?
Zijn de begrippen aan de juiste plaatjes gekoppeld?

Het prentenboek in een diashow.

De groep verzint een verhaal met tableaus (live plaatjes). Je vraagt hen een titel te verzinnen, die met de familie van herkomst te maken heeft. Hierover gaan de jongeren een verhaal vertellen. Afwisselend is iemand de verteller en springen anderen op de spelvloer om een fragment live in beeld te zetten. Stel tevoren subgroepen samen en bepaal een volgorde waarin zij een live beeld mogen maken, laat dit aan het toeval over, of laat ze op een teken van jou wisselen. Ze zorgen samen voor een juiste verhaalopbouw, Groepsgenoten mogen de verteller afklappen en opvolgen, de verteller moet wel de kans krijgen om een verhaaldeel te vertellen. Ze mogen niet meteen inbreken.
Bespreking
Welke momenten vond je sterk in het verhaal, welke dia’s waren een verrijking van het verhaal? Welke dia inspireerde de verteller tot een wending in het verhaal? Wat willen jullie behouden en wat willen jullie wegdoen, als je van dit verhaal een pauzetheater presentatie maken? Waarom die keuzes?

(vrij naar Stefna Houtsma)

Ubbergen, update winter 2021